
Jurisprudentie
AY7689
Datum uitspraak2006-08-31
Datum gepubliceerd2006-09-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/7106 WUV + 06/3695 WUV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-09-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/7106 WUV + 06/3695 WUV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vervolgaanvraag voor extra vakantie en uitbreiding extra huishoudelijke hulp.
Uitspraak
05/7106 WUV + 06/3695 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 31 augustus 2006
I PROCESVERLOOP
Namens appellante is beroep ingesteld tegen het onder dagtekening 24 november 2005, kenmerk JZ/D70/2005, door verweerster te haren aanzien genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2006. Aldaar is voor appellante verschenen mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Heerlen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 27 oktober 1997 is appellante met toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Wet gelijkgesteld met de vervolgde. Hierbij is in aanmerking genomen dat de psychische klachten van appellante wél doch de suikerziekte en schouderklachten niet in verband staan met de door haar ondergane vervolging. Aan appellante is toen, onder meer, op grond van artikel 20 van de Wet een vergoeding toegekend van de kosten van extra huishoudelijke hulp voor eenmaal per week een halve dag, en op grond van artikel 21 van de Wet een tegemoetkoming in de kosten van extra vakantie gedurende twee weken in de jaren 1997, 1998 en 1999. Op aanvraag van december 1999 is deze laatste voorziening gecontinueerd voor de jaren 2000, 2001 en 2002.
In juli 2004 is namens appellante bij verweerster een vervolgaanvraag ingediend tot (verdere) voortzetting van de tegemoetkoming voor extra vakantie in de jaren 2003, 2004 en 2005, alsmede om uitbreiding van de vergoeding voor extra huishoudelijke hulp tot 8 uren per week.
Deze aanvraag heeft verweerster bij besluit van 27 mei 2005, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, in zoverre ingewilligd dat aan appellante ten behoeve van extra vakantie ingaande 1 juli 2004 is toegekend een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer (DMV) ten bedrage van € 48,80 per maand. Verweerster heeft hierbij aangegeven dat de DMV-voorziening inmiddels in de plaats is gekomen van afzonderlijke tegemoetkomingen zoals voor extra vakantie, en dat daarom de aanvraag is opgevat als een aanvraag voor DMV waarbij - gelet op de datum van indiening van de aanvraag - op grond van het Besluit ingangsdatum voorzieningen Wuv de ingangsdatum is bepaald op 1 juli 2004.
De gevraagde uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp is afgewezen op de grond dat appellante in staat is licht huishoudelijk werk te verrichten en dat van een chaotisch huishouden of zelfverwaarlozing geen sprake is.
In dit geding staat ter beantwoording de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen namens appellante in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Dienaangaande wordt overwogen als volgt.
Ten aanzien van de extra vakantie.
De Raad heeft eerder - bij uitspraak van 20 januari 2005, nr. 04/63 WUV - aanvaardbaar geoordeeld dat de tegemoetkomingen voor extra vakantie, vervoer voor het onderhouden van sociale contacten en voor telefoongesprekken ingaande 1 januari 2002 door verweerster niet langer afzonderlijk doch alleen, met ingang van de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend, onder de noemer DMV worden verleend. Dit geldt ook voor de door verweerster in dit verband gehanteerde overgangsregeling, die alleen van toepassing is indien de betrokkene in het jaar voorafgaand aan de aanvraag in het genot was van een van de genoemde voorzieningen.
Met de door de raadsman van appellante ter zitting genoemde uitspraak van 27 oktober 2005, nr. 03/5945, die uitdrukkelijk gaat over andere onderdelen van het DMV-beleid van verweerster, is niet beoogd om van de eerdere uitspraak van
20 januari 2005 voormeld terug te komen.
Vaststaat dat in dit geval niet is voldaan aan de voorwaarden van de overgangsregeling. De onderhavige toekenning van de DMV-voorziening is ook overigens in overeenstemming met het gewijzigde beleid van verweerster. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan gezegd moet worden dat verweerster op haar beleid een uitzondering had behoren te maken heeft de Raad in hetgeen is aangevoerd niet kunnen ontwaren. Met name heeft de Raad onvoldoende aanknopingspunt gevonden voor het oordeel dat de psychische klachten van appellante haar hebben verhinderd om tijdig - dat wil zeggen al in 2003 - een vervolgaanvraag voor extra vakantie in te (laten) dienen.
Derhalve bestaat op dit punt voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond, zodat dit besluit in zoverre in rechte kan standhouden.
Ten aanzien van de extra huishoudelijke hulp.
De Raad heeft in vaste rechtspraak aanvaardbaar geoordeeld het door verweerster bij de toekenning van een vergoeding van de kosten van extra huishoudelijke hulp ingeval van psychische klachten gehanteerde uitgangspunt, dat alleen dan reden is voor een vergoeding voor méér dan 4 uren per week, indien sprake is van een chaotisch huishouden en/of van zelfverwaarlozing.
Verweerster heeft haar opvatting dat deze laatste situaties zich in het geval van appellante niet voordoen ontleend aan terzake door haar medisch adviseurs uitgebrachte adviezen, ten laatste berustend op de resultaten van een door de arts R.J. Roelofs bij een huisbezoek ingesteld onderzoek van appellante en op van de huisarts verkregen informatie.
In de voorhanden gegevens heeft de Raad geen grondslag gevonden om aan de juistheid van dit standpunt te twijfelen. De door de raadsman van appellante uit het rapport van Roelofs aangehaalde observatie dat de dagindeling van appellante sterk wordt ingeperkt door moeheid, lusteloosheid en apathie maakt dit niet anders, nu tegelijkertijd - onweersproken - is vastgesteld dat toch lichte huishoudelijke werkzaamheden worden verricht en van chaos of zelfverwaarlozing geen sprake is. Ook anderszins zijn in hetgeen is aangevoerd geen aan de psychische klachten van appellante te relateren elementen gelegen die erop wijzen dat meer dan 4 uur extra huishoudelijke hulp noodzakelijk is.
De Raad wil er in dit verband nog eens op wijzen dat het bij de onderhavige voorziening moet gaan om extra te maken kosten, dat wil zeggen om kosten die uitgaan boven hetgeen in bepaalde omstandigheden - bijvoorbeeld het bereiken van een gevorderde leeftijd - algemeen gebruikelijk is te achten.
Ook dit onderdeel van het bestreden besluit kan derhalve in rechte standhouden.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.G. Kasdorp als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R.S. Bacon als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2006.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) M.R.S. Bacon.
HD
28.08

